Als een postnucleotomiesyndroom noemen artsen aanhoudende pijn na een rugoperatie. Ze komen vooral veel voor na een schijfoperatie. In de Engelstalige wereld spreken artsen van “mislukt rugchirurgie syndroom”. Lees alle belangrijke informatie over de Postnukleotomiesyndrom: oorzaken, symptomen, diagnose, behandeling en prognose!
Postnucleotomiesyndroom: beschrijving
Artsen spreken van een postnucleotomiesyndroom wanneer patiënten klagen over aanhoudende pijn in de rug na een operatie aan de wervelkolom, die kan uitstralen naar het been. Ongeveer 30 procent van alle patiënten die een schijfoperatie ondergaan, ontwikkelen vervolgens een postnucleotomiesyndroom.
Maar andere rugoperaties kunnen ook een postnucleotomiesyndroom veroorzaken. Deze omvatten bijvoorbeeld procedures zoals die worden uitgevoerd bij het versmallen van het wervelkanaal (stenose van het wervelkanaal) of een tumor in het wervelkolomgebied.
Andere namen
Postnucleotomiesyndroom wordt soms het post-discectomiesyndroom of post-ongemakkensyndroom genoemd. In de Engelstalige wereld wordt de term “mislukte rugoperatiesyndroom” (FBSS) gebruikt voor dit klinische beeld.
Postnucleotomiesyndroom: symptomen
De Postnukleotomiesyndrom wordt gekenmerkt door aanhoudende pijn in de rug en het beengebied. Zelfs sensaties van gevoel (paresthesie) kunnen voorkomen. De symptomen kunnen hetzelfde zijn als vóór de operatie of kunnen worden gewijzigd – mogelijk meer dan voorheen. Optioneel treden ook neurologische tekorten op.
In de context van lichamelijke aandoeningen ontwikkelen sommige patiënten bijkomende problemen zoals slaapstoornissen, depressie, alcohol- en drugsmisbruik en, als gevolg van ernstige lichamelijke beperkingen, sociale of zelfs financiële problemen.
Postnucleotomiesyndroom: oorzaken en risicofactoren
In sommige gevallen ontstaat een postnucleotomiesyndroom omdat de operatie de werkelijke oorzaak van de pijn niet heeft weggenomen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de aangetaste schijf niet voldoende kan worden ontlast (gedecomprimeerd) of op de verkeerde hoogte van de wervelkolom kan worden gebruikt.
In andere gevallen ontstaat het postnucleotomiesyndroom omdat de interventie een nieuwe oorzaak van pijn heeft veroorzaakt. Voorbeelden hiervan zijn littekens, postoperatieve instabiliteit met letsel aan een zenuwwortel of ontsteking van de arachnoïde (arachnoiditis). Het zijn de middelste hersenvliezen die niet alleen de hersenen omringen, maar ook het ruggenmerg. Bovendien kunnen na de chirurgische verwijdering van beschadigde schijven de wervelgewrichten pijnlijk worden ingeklemd, wat een postnucleotomiesyndroom veroorzaakt.
Psychosociale factoren zoals stress en stress in het privéleven of op het werk kunnen de ontwikkeling van een postnucleotomiesyndroom bevorderen.
pijn geheugen
Bij aanhoudende pijn na een rugoperatie spelen ook mentale factoren een belangrijke rol, meer bepaald het pijngeheugen:
Onvoldoende behandelde ernstige pijn zal sporen achterlaten in het ruggenmerg en, hoogstwaarschijnlijk, ook in de hersenen. Deze pijnmerken worden “pijngeheugen” genoemd. Ze verlagen de pijndrempel, wat betekent dat de zenuwcellen in het ruggenmerg, die verantwoordelijk zijn voor de overdracht van pijnsignalen naar de hersenen, te gevoelig zijn en zelfs onschadelijke, niet-pijnlijke stimuli interpreteren als pijnsignalen die moeten worden doorgegeven. De zenuwcellen kunnen zelfs pijnsignalen zonder stimulus naar de hersenen sturen. Dan treedt spontane pijn op die geen organische oorzaak heeft.
Zelfs als een operatie de onderliggende oorzaak van rugpijn (zoals een hernia) heeft kunnen elimineren, kunnen patiënten blijven klagen over pijn in de rug vanwege het pijngeheugen.
Postnucleotomiesyndroom: diagnose en onderzoek
Om een Postnukleotomiesyndroms te verduidelijken, zal de arts eerst uitgebreid met de patiënt praten over zijn medische geschiedenis (anamnese). Hij kan bijvoorbeeld vragen:
- Welke klachten heb je? Waar komen deze precies voor?
- Sinds wanneer bestaan de klachten?
- Zijn de symptomen hetzelfde (in type en sterkte) als vóór de rugoperatie?
- Heb je therapeutische maatregelen geprobeerd om de symptomen te verlichten?
De arts zal ook kijken naar de bestaande medische gegevens van de patiënt en naar de pre-operatieve bevindingen. Daarom moet u zoveel mogelijk informatie meenemen naar het bezoek van de arts.
Dit wordt gevolgd door een lichamelijk (orthopedisch) onderzoek. Deze omvatten beeldvormingstechnieken:
De wervelkolom wordt geröntgend, waardoor vaak zogenaamde functionele beelden worden gemaakt – dus röntgenstralen van de wervelkolom in bepaalde functionele houdingen zoals flexie of zijwaartse kanteling. Soms wordt ook een speciale röntgenfoto van het wervelkanaal (myelogram) weergegeven. Andere beeldvormingstechnieken omvatten computertomografie (CT) en magnetische resonantiebeeldvorming (MRI). Scintigrafie kan nuttig zijn, vooral als er een vermoeden bestaat van een ontstekingsoorzaak van de pijn – een onderzoek naar nucleaire geneeskunde dat het metabolisme van een weefsel kan beoordelen.
In het geval van neurologische tekorten, kan de arts de zenuwgeleidingssnelheid (NLG) meten of een elektromyografie (EMG) uitvoeren voor opheldering. Bij EMG hebben we de elektrische spieractiviteit gemeten.
Als onderdeel van de diagnose zal de arts proberen alle andere mogelijke oorzaken van de symptomen uit te sluiten. Deze omvatten andere ziekten zoals ontsteking van de tussenwervelschijf en aangrenzende wervels als gevolg van pathogenen (infectieuze spondylodiscitis) of psychische stresssituaties.
Postnucleotomiesyndroom: behandeling
De manifestatie en oorzaak van een postnucleotomiesyndroom zijn zeer divers. Daarom moet de behandeling worden afgestemd op de individuele patiënt.
De meeste pogingen worden ondernomen om de aanhoudende klachten met conservatieve maatregelen te verlichten. Belangrijk is een aangepaste, effectieve pijntherapie. Voor pijnstillers (analgetica) worden gebruikt, die ook uit de groep synthetische opioïden kunnen komen.
Combinaties van medicijnen met verschillende benaderingen, zoals analgetica plus actieve ingrediënten, zoals die worden gebruikt bij psychische aandoeningen (zoals antidepressiva) blijken vaak succesvol. De behandelend arts zal het type, het tijdstip van toediening en de dosis van de actieve ingrediënten bepalen in een gepersonaliseerd behandelingsregime (“pijnschema”).
Gedragsinterventies (zoals pijnbeheersingstraining) kunnen ook de symptomen van het postnucleotomiesyndroom helpen verminderen. Hetzelfde geldt voor fysiotherapeutische maatregelen en rugtraining (met gerichte opbouw van de rug- en buikspieren). Bovendien moet het bestaande overgewicht worden verminderd om de wervelkolom te verlichten.
Het leren van ontspanningsoefeningen kan vooral nuttig zijn als de opkomst van de Postnukleotomiesyndroms ook een psychologische component heeft (zoals beroeps- of gezinsstress). Indien nodig kan psychosomatische of psychotherapeutische zorg nuttig zijn.
Heroperatie is zelden noodzakelijk en succesvol bij een postnucleotomiesyndroom, zoals instabiliteit in het getroffen wervelsegment.
Epidurale ruggenmergstimulatie (SCS)
Studies hebben ook aangetoond dat epidurale ruggenmergstimulatie (SCS) bij het postnociceptoire syndroom kan worden geprobeerd als andere therapieën (zoals medicijnen) zijn mislukt. Elektroden worden naast de wervelkolom geplakt, waarin elektrische impulsen van lage intensiteit worden gericht, om de zenuwen in het ruggenmerg te stimuleren. Deze stimulatie legt de overdracht van de pijnsignalen op de hersenen bovenop.
De SCS mag alleen worden uitgevoerd na uitsluiting van bepaalde factoren die tegen een toepassing zijn (contra-indicaties). Deze omvatten bijvoorbeeld een onvoldoende behandelde huidige psychische stoornis (zoals drugsmisbruik of afhankelijkheid), ernstige stollingsstoornissen en bepaalde vormen van pacemakers. Voordat de SCS wordt gebruikt, moet de arts de voordelen en risico’s van de behandeling zorgvuldig afwegen.
Postnucleotomiesyndroom: ziekteverloop en prognose
De Postnukleotomiesyndrom kan geleidelijk veranderen in een chronisch pijnsyndroom. Om dit te voorkomen, moeten de betrokken personen zorgvuldig worden verzorgd en behandeld. Dit is vooral het geval wanneer psychiatrische comorbiditeiten zoals alcohol- of drugsverslaving, depressie of angststoornissen aanwezig zijn.
Met een andere operatie, de pijn in een nucleotomie syndroom meestal niet verlichten.