Longkanker (bronchiaal carcinoom) is een van de meest voorkomende vormen van kanker in Duitsland. De belangrijkste risicofactor is roken. Passief roken kan ook leiden tot longkanker. De kwaadaardige tumor kan op verschillende manieren worden behandeld, waaronder chemo en chirurgie. Toch is longkanker zelden te genezen. Lees hier alle belangrijke informatie over longkanker!
Longkanker: kort overzicht
- symptomen: in het begin vaak geen of alleen niet-specifieke symptomen zoals aanhoudende hoest, pijn op de borst en vermoeidheid. Later kunnen symptomen zoals kortademigheid, milde koorts, ernstig gewichtsverlies en bloederig sputum worden toegevoegd.
- Hoofdvormen van longkanker: De meest voorkomende is niet-kleincellige longkanker (met adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom enz.). Minder vaak voor, maar agressiever is kleincellige longkanker.
- oorzaken: Vooral roken. Andere risicofactoren zijn asbest, arseenverbindingen, radon, een hoog gehalte aan verontreinigende stoffen in de lucht en een vitamine-arm dieet.
- onderzoeken: X-thorax (X-thorax), computertomografie (CT), MRI (magnetic resonance imaging, MRI), onderzoek van weefselmonsters (biopten), positronemissietomografie (meestal in combinatie met CT als FDG-PET / CT), bloedonderzoek, onderzoek de ejectie, onderzoek van het “longwater” (pleurale functie)
- Therapie opties: Chirurgie, radiotherapie, chemotherapie.
- voorspelling: Longkanker wordt meestal laat herkend en is daarom zelden te genezen.
Longkanker: tekenen
Longkanker (longcarcinoom) veroorzaakt in het begin vaak geen of alleen niet-specifieke klachten, Deze omvatten vermoeidheid, hoesten of Pijn op de borst, Maar dergelijke klachten kunnen ook vele andere oorzaken hebben, zoals verkoudheid of bronchitis. Daarom wordt longkanker vaak niet in vroege stadia herkend. Dat maakt de therapie moeilijker.
Meer uitgesproken tekenen veroorzaken longkanker wanneer het al vergevorderd is. Dan bijvoorbeeld Snel gewichtsverlies, bloederig sputum en kortademigheid optreden.
Heeft de longkanker al dochter familieleden (metastasen) gevormd in andere delen van het lichaam komen meestal andere symptomen toegevoegd. Metastasen in de hersenen kunnen bijvoorbeeld de zenuwen beschadigen. Mogelijke gevolgen zijn hoofdpijn, misselijkheid, visuele en evenwichtsstoornissen of zelfs verlamming. Als de kankercellen de botten hebben aangevallen, kan artrose-achtige pijn optreden.
Lees meer over de verschillende tekenen van longkanker in het artikel Longkanker: symptomen.
Longkanker: stadia
Zoals elke vorm van kanker treedt longkanker op omdat cellen degenereren. In dit geval zijn dit cellen van het longweefsel. De gedegenereerde cellen vermenigvuldigen zich oncontroleerbaar en verplaatsen gezond weefsel in hun omgeving. Later kunnen individuele kankercellen zich verspreiden door het bloed en de lymfevaten in het lichaam. Vaak vormen ze dan elders een secundaire tumor (metastase).
Een longkankerziekte kan tot nu toe vergevorderd zijn. Men spreekt bijvoorbeeld van een vroeg stadium of, in het ergste geval, van het eindstadium van longkanker. Maar dit zijn niet precies gedefinieerde termen. Om deze reden gebruiken artsen meestal de zogenaamde TNM-classificatie: hiermee kunnen de individuele longkankers nauwkeurig worden beschreven. Dit is belangrijk, omdat de behandeling en de levensverwachting van een patiënt afhankelijk zijn van het respectieve stadium van longkanker.
Longkanker: TNM-classificatie en stadia
Het TNM-schema is een internationaal systeem om de verspreiding van een tumor te beschrijven. Er staat:
- “T” voor de grootte van de Tumors
- “N” voor de mogelijke betrokkenheid van lymfeklieren (Nodi lymphatici)
- “M” voor de mogelijke aanwezigheid van Metastasen
Voor elk van deze drie categorieën kent u een numerieke waarde toe. Het geeft aan hoe geavanceerd de kanker van een patiënt is.
De exacte TNM-classificatie voor longkanker is complex. De volgende tabel geeft een ruw overzicht:
TNM |
Tumorkarakter bij diagnose |
verklaring |
TX |
Occult (verborgen) carcinoom |
Noch röntgenfoto’s noch computertomografie (CT) kunnen een tumor detecteren, maar het sputum van de patiënt heeft kankercellen. |
T1 |
De tumor is kleiner dan 3 cm. De hoofdbronchus wordt niet beïnvloed. |
De belangrijkste bronchiën zijn de eerste takken van de luchtpijp in de longen. |
T2 |
De tumor heeft een grootte van 3 tot 5 cm (T2a) of 5 tot 7 cm (T2b) |
en / of ten minste een van de volgende criteria wordt gegeven:
|
T3 |
De tumor is groter dan 7 cm |
of gegeven ten minste een van de volgende criteria:
|
T4 |
Tumorgrootte speelt hier geen rol meer, maar deze fase is wanneer aanwezig
|
|
N0 |
geen betrokkenheid van lymfeklieren |
|
N1 |
Ipsilaterale lymfeklierbetrokkenheid rond de bronchiën (peribronchiaal) of op de plaats van binnenkomst van de longvaten en hoofdbronchiën in de longen (hilarisch) |
De term “ipsilateraal” betekent dat de aangetaste lymfeknoop zich in dezelfde long of de helft van het lichaam bevindt als de oorzakelijke longtumor. “Contralateraal” betekent dat lymfeklieren van de andere helft van het lichaam / de long zijn aangetast. |
N2 |
Ipsilaterale lymfeklierbetrokkenheid onder de vertakking van de hoofdbronchiën (subcarinaal) of borstholte tussen de twee longen (mediastinaal) |
|
N2 |
Betrokkenheid van Ipsilaterale lymfeklieren boven het sleutelbeen (supraclaviculair) of de nek of besmetting (tenminste) van een contralaterale lymfeklier |
|
M0 |
Geen verre uitzaaiingen |
|
M1a |
Metastasen in de contralaterale long en / of zware betrokkenheid van de longwand en / of kankercellen in de effusievloeistof van de longwand zijn detecteerbaar |
|
M1B |
metastasen op afstand |
Metastasen op afstand beïnvloeden meestal de lever, hersenen, botten en bijnieren |
De TNM-classificatie bepaalt het stadium van longkanker: er worden 4 stadia onderscheiden. Hoe hoger het stadium, hoe geavanceerder de ziekte:
Longkanker stadium I
Deze fase is verdeeld in A en B. Fase IA komt overeen met een classificatie van T1 N0 M0. Dat wil zeggen: de kwaadaardige longtumor is minder dan drie centimeter. De hoofdbronchus wordt niet beïnvloed door de kanker. Bovendien zijn er geen lymfeklieren aangetast en hebben zich nog geen metastasen op afstand gevormd.
In stadium IB heeft de tumor een classificatie van T2a N0 M0: deze is drie tot vijf centimeter groot en beperkt tot de longen. De tumor heeft daarom noch de lymfeklieren aangetast, noch verspreid in andere organen of weefsels.
In deze eerste fase heeft longkanker de beste prognose en is deze vaak te genezen.
Longkanker stadium II
Ook hier zijn A en B. Gedifferentieerd: stadium IIA omvat longtumoren van de T2b-categorie, die de lymfeklieren (NO) nog niet hebben aangetast of metastasen hebben gevormd (MO). Ook tumoren van de categorie T1 N1 M0 horen hier thuis.
Fase IIB omvat tumoren van de classificatie T3 N0 M0 of T2b N1 M0.
Zelfs in stadium II is longkanker in sommige gevallen nog steeds te genezen. De levensverwachting van patiënten is al lager dan in stadium I.
Longkanker stadium III
Stadium IIIA is wanneer de longkanker wordt geclassificeerd als T1 / T2 N2 M0 of T3 N1 / 2 M0 of T4 N0 M0. Stadium IIIB beschrijft elke longkanker met N3 M0 of T4 N2 M0.
In stadium III van longkanker is de tumor zo ver gevorderd dat patiënten alleen in zeldzame gevallen kunnen worden genezen.
Longkanker stadium IV
De levensverwachting en de kansen op herstel zijn in dit stadium erg laag. De patiënt kan alleen palliatieve therapie krijgen: het heeft tot doel de symptomen te verlichten en de overleving te verlengen. Stadium IV omvat elke longkanker die reeds metastasen op afstand (M1) heeft gevormd. Tumorgrootte en lymfeklierbetrokkenheid spelen dan geen rol meer – ze kunnen variëren.
Kleincellig bronchiaal carcinoom: alternatieve classificatie
Artsen onderscheiden twee grote groepen longkanker: kleincellig longcarcinoom en niet-kleincellige longkanker (zie hieronder). Beide kunnen worden geclassificeerd volgens de bovenstaande TNM-classificatie in stadions.
Voor kleincellig bronchiaal carcinoom kan ook een andere alternatieve classificatie worden gebruikt:
- zeer beperkte ziekte: maximaal tot T2 en N1
- beperkte ziekte: T3 / 4 met N0 / 1 of T1 tot T4 met N2 / N3
- uitgebreide ziekte: M1 onafhankelijk van T en N
Longkanker: behandeling
De therapie van een bronchiaal carcinoom is erg ingewikkeld. Het is individueel aangepast aan elke patiënt: allereerst hangt het af van het type en de verspreiding van longkanker. De leeftijd en de algemene gezondheid van de patiënt spelen echter ook een belangrijke rol bij de planning van de therapie.
Als de behandeling bedoeld is om longkanker te genezen, wordt deze er een genoemd curatieve therapie, Patiënten die niet meer kunnen genezen, krijgen er een palliatieve therapie, Het is bedoeld om het leven van de patiënt te maximaliseren en zijn symptomen te verlichten.
Artsen uit verschillende disciplines van een ziekenhuis adviseren elkaar over de uiteindelijke behandelingsstrategie. Deze omvatten bijvoorbeeld radiologen, chirurgen, internisten, stralingsartsen en pathologen. In regelmatige sessies (“tumorborden”) proberen ze de beste longkankertherapie voor een patiënt te vinden.
Er zijn drie verschillende therapeutische benaderingen, afzonderlijk of in combinatie gebruikt:
- een operatie om de tumor te verwijderen
- chemotherapie met speciale medicijnen tegen kankercellen
- de straling van de tumor
Longkanker: operatie
Een echte kans op herstel bij longkanker, meestal alleen zolang u eraan kunt werken. De chirurg probeert het kankerlongweefsel volledig te verwijderen. Hij snijdt ook een rand gezond weefsel uit. Hij wil er dus voor zorgen dat er geen kankercellen achterblijven. Afhankelijk van de verspreiding van bronchiaal carcinoom, kunt u het verwijderen een of twee longkwabben (Lobectomie, bilobectomie) of zelfs een hele long (Pneumonectomie).
In sommige gevallen zou het zinvol zijn om een hele long te verwijderen. De slechte gezondheid van de patiënt staat dit niet toe. Vervolgens verwijdert de chirurg zoveel als nodig, maar zo weinig mogelijk.
In de operatie, de omliggende lymfeklieren uitgesneden (mediastinale lymfeklierdissectie). Dit wordt zelfs gedaan als de voorlopige onderzoeken geen aanwijzingen hebben gegeven voor kankerachtige betrokkenheid van de lymfeklieren. Vaak zijn dit het eerste station voor een verplaatsing, die in het begin niet kan worden herkend.
Helaas is er vaak geen kans dat een operatie de longkanker kan genezen: de tumor is al te ver gevorderd. Bij andere patiënten zou de tumor in principe operabel zijn. De longfunctie van de patiënt is echter zo slecht dat hij niet in staat zou zijn om delen van de longen te verwijderen. In de aanloop controleren de artsen daarom met speciale onderzoeken of een operatie bij een patiënt zinvol is.
Longkanker: chemo
Net als veel andere vormen van kanker kan longkanker ook worden behandeld met chemotherapie. De patiënt krijgt medicatie die de celdeling en dus tumorgroei remt. Deze middelen worden chemotherapeutische middelen of cytostatische geneesmiddelen genoemd.
Chemotherapie alleen is niet genoeg om longkanker te genezen. Ze worden daarom meestal gebruikt in combinatie met andere behandelingen. Het kan bijvoorbeeld voorafgaand aan een operatie worden gedaan om de tumor te verkleinen (Neoadjuvante chemotherapie). Dan hoeft de chirurg minder weefsel te verwijderen.
In andere gevallen wordt verondersteld dat postoperatieve chemotherapie kankercellen die zich nog in het lichaam bevinden, vernietigt (adjuvante chemotherapie).
Chemotherapie voor longkanker bestaat meestal verschillende behandelingscycli, Er zijn dus bepaalde dagen waarop de arts de medicatie toedient. Tussendoor worden behandelingspauzes van twee tot drie weken genomen. Meestal ontvangt de patiënt de medicijnen als een infusie via een ader. Soms worden de bereidingen echter ook in tabletvorm (oraal) gegeven.
Om het effect van chemotherapie te controleren, wordt de patiënt regelmatig onderzocht met computertomografie (CT). Dus de arts herkent of hij de chemotherapie moet aanpassen. Hij kan bijvoorbeeld de dosis van het medicijn verhogen of een ander cytostatisch medicijn voorschrijven.
Longkanker: straling
Een andere benadering voor de behandeling van longkanker is straling. Longkankerpatiënten ontvangen meestal radiotherapie naast een andere vorm van behandeling. Net als chemotherapie kan straling bijvoorbeeld zijn voor of na de operatie gedaan. Vaak worden ze ook gebruikt als aanvulling op chemotherapie. Zo noem je dat chemoradiotherapie.
Sommige longkankerpatiënten krijgen ook een zogenaamde Profylactische schedelbestraling, Met andere woorden, de schedel wordt bestraald als een voorzorgsmaatregel om de vorming van hersenmetastasen te voorkomen.
Als de longkanker zich nog in een zeer vroeg stadium bevindt, is bestraling soms voldoende als de enige therapie om de patiënt te genezen.
Andere behandelingen voor longkanker
De genoemde therapieën zijn direct gericht op de primaire tumor en mogelijke metastasen van longkanker. In de loop van de ziekte kunnen echter verschillende klachten en complicaties optreden, die ook moeten worden behandeld:
- Wanneer er een effusie is tussen de longen en de longborstvliesuitstroming), het zuigt hem af (Pleurapunktion). Als de effusie weer doorgaat, kunt u een buisje tussen de long en het borstvlies plaatsen, waarover de vloeistof stroomt. Hij blijft langer in het lichaam (thoraxdrainage).
- De tumor kan Bloeden in de bronchiën veroorzaken. Deze kunnen bijvoorbeeld worden gestopt door het betreffende bloedvat selectief te sluiten, bijvoorbeeld als onderdeel van een bronchoscopie.
- De groeiende tumor kan Bloedvaten of luchtwegen sluiten, Om er weer doorheen te komen, kunt u een stent plaatsen, dus een stabiliserende buis. In andere gevallen wordt het tumorweefsel op de relevante plaats verwijderd, bijvoorbeeld met een laser.
- Gevorderde longkanker kan ernstige pijn veroorzaken (kankerpijnoorzaak). De patiënt krijgt vervolgens een geschikte pijntherapie, bijvoorbeeld pijnstiller als tablet of spuit. Voor pijnlijke botmetastasen kan straling verlichting bieden.
- ademhalingsmoeilijkheden kan worden verlicht met medicijnen en zuurstof. Nuttig zijn ook speciale ademtechnieken en een goede opslag van de patiënt.
- bij zwaar gewichtsverlies u moet de patiënt mogelijk kunstmatig voeden.
- Bijwerkingen van chemotherapie zoals misselijkheid en bloedarmoede kunnen worden behandeld met geschikte medicatie.
Naast de behandeling van lichamelijke aandoeningen is het ook erg belangrijk dat de patiënt mentaal goed verzorgd is. Psychologen, sociale diensten en zelfhulpgroepen helpen bij ziektebeheersing. Dit verhoogt de kwaliteit van leven van de patiënt. De familieleden kunnen en moeten worden opgenomen in de therapieconcepten.
Kleincellig bronchiaal carcinoom
De behandeling van longkanker wordt beïnvloed door wat voor soort tumor het is. Afhankelijk van welke cellen van het longweefsel kankercellen zijn, onderscheiden artsen twee hoofdgroepen van longkanker: Een daarvan is kleincellige longkanker (SCLC = kleincellige longkanker).
Dit type longkanker groeit erg snel en vormt vroege metastasen (metastasen) in andere delen van het lichaam. Daarom is chemotherapie hier de belangrijkste therapie. Veel patiënten ontvangen ook radiotherapie. Dit zou de kans op succes van de behandeling moeten vergroten.
Chirurgie heeft meestal alleen zin als de tumor nog steeds erg klein is en er geen of slechts enkele naburige lymfeklieren zijn aangetast. Dit geldt echter alleen voor individuele patiënten: op het moment van diagnose is kleincellige longkanker meestal geavanceerder.
Lees meer over de ontwikkeling, behandeling en prognose van deze vorm van longkanker in het artikel SCLC: Small Cell Lung Cancer.
Niet-kleincellig longcarcinoom
Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Het wordt vaak afgekort tot NSCLC (“niet kleincellige longkanker”). Strikt genomen omvat de term “niet-kleincellig bronchiaal carcinoom” verschillende soorten tumoren. Deze omvatten bijvoorbeeld adenocarcinoom en plaveiselcelcarcinoom.
Voor alle niet-kleincellige longcarcinomen groeien ze langzamer dan kleincellige longkanker en vormen later metastasen. Ze reageren niet zo goed op chemotherapie.
De voorkeursbehandeling is daarom, indien mogelijk, een operatie: de chirurg probeert de tumor volledig te verwijderen. Als dit niet mogelijk is, krijgt de patiënt extra straling. Voor of na de operatie kan chemotherapie worden gegeven als ondersteuning. Als niet-kleincellig longcarcinoom in een zeer vroeg stadium wordt gedetecteerd, kan zelfs eenmalige blootstelling voldoende zijn.
Sinds enige tijd zijn er andere therapeutische benaderingen zoals behandeling met antilichamen. Ze zijn alleen geschikt voor bepaalde patiënten.
Lees meer over deze wijdverspreide vorm van longkanker in het artikel NSCLC: Non-Small Cell Lung Cancer.
Longkanker: oorzaken en risicofactoren
De reden voor longkanker is er een ongecontroleerde groei van cellen in het zogenaamde bronchiale systeem. Dit verwijst naar de grote en kleine luchtwegen van de longen (bronchiën en bronchioli). De medische naam voor longkanker is daarom bronchiaal carcinoom. Het woorddeel “carcinoom” staat voor een kwaadaardige tumor uit zogenaamde epitheelcellen. Ze vormen het dekweefsel dat de luchtwegen bekleedt.
De ongecontroleerde groeiende cellen vermenigvuldigen zich zeer snel. Debei verdringt in toenemende mate gezond longweefsel. Bovendien kunnen de kankercellen zich via bloed en lymfevaten verspreiden en elders een dochtergulrow vormen. Dergelijke verwijderingen worden longkanker-metastasen genoemd.
Longkanker-metastasen moeten niet worden verward met longmetastasen: dit zijn secundaire tumoren in de longen die afkomstig zijn van kankertumoren elders in het lichaam. Colonkanker en niercelcarcinoom bijvoorbeeld veroorzaken vaak longmetastasen.
Roken: de belangrijkste risicofactor
De belangrijkste risicofactor voor ongecontroleerde en kwaadaardige celgroei in de longen is roken, Ongeveer 90 procent van alle mannen met longkanker heeft actief gerookt of doet dit nog steeds. Voor vrouwen geldt dit voor ten minste 60 procent van de patiënten. Hoe hoger het risico op ziekte, hoe eerder iemand begon te roken en hoe meer men rookt.
Artsen meten het vorige sigarettenverbruik van een patiënt in de eenheid “pakjaren“(Packjaren). Als iemand een pakje sigaretten per dag rookt gedurende een jaar, wordt dit geteld als “één pakje jaar”. Als hij tien jaar lang één doos per dag rookt of vijf dozen per dag gedurende vijf jaar, is dat elk tien pakjesjaren. Hoe meer jaren verpakking, hoe groter het risico op longkanker.
Naast het aantal gerookte sigaretten Soort roken een rol: hoe meer rook je inademt, hoe slechter het is voor de longen. Het risico op longkanker heeft ook een impact sigaretten plaatsen: Sterke of zelfs filterloze sigaretten zijn bijzonder schadelijk.
Sinds enkele jaren weet men dat ook Tieners en vrouwen gevoeliger voor de kankerverwekkende stoffen in tabaksrook dan volwassenen en mannen.
Niet iedereen die in het verleden een paar jaar heeft gerookt, moet echter bang zijn voor longkanker. Gelukkig kunnen de longen ook herstellen. Slechts een paar jaar na het stoppen met roken is het risico op longkanker merkbaar gedaald. Ongeveer 20 tot 30 jaar na de laatste sigaret heeft een ex-roker weer ongeveer hetzelfde ziekterisico als iemand die nog nooit heeft gedoofd. Het is dus nooit te laat om te stoppen met roken.
Passief roken verhoogt ook het risico op longkanker!
Andere risicofactoren voor longkanker
Naast roken zijn er andere factoren die het risico op longkanker kunnen verhogen:
- Materialen zoals Asbest, arseenverbindingen of stof van kwarts en nikkel
- Hoge luchtvervuiling: De belangrijkste factor is dieselroet. Fijn stof lijkt ook een negatief effect te hebben op het risico op longkanker.
- radon: Natuurlijk, radioactief gas is geconcentreerd in bepaalde gebieden. Het komt vooral voor op de onderste verdiepingen van gebouwen.
- Gene: Tot op zekere hoogte lijkt longkanker erfelijk te zijn. Vooral bij zeer jonge patiënten vermoeden experts een genetische aanleg. Dit kan de mensen gevoeliger maken voor longschadelijke invloeden (zoals roken).
- Lung littekens: Ze ontstaan bijvoorbeeld als gevolg van tuberculose of na een operatie.
- virussen: Virale ziekten kunnen ook betrokken zijn bij de ontwikkeling van bronchiale kanker. Hiv en humane papillomavirussen (HPV) worden vermoed.
- Vitaminearm dieet: Als je weinig groenten en fruit eet, lijkt het risico op longkanker te stijgen. Dit geldt vooral voor rokers. De inname van vitaminesupplementen is echter geen alternatief: vooral bij rokers lijken dergelijke preparaten het risico op bronchiale kanker nog verder te verhogen.
Als meerdere van deze factoren tegelijkertijd aanwezig zijn, kloppen de kansen op longkanker niet alleen: het risico op ziekte neemt veel vaker toe. Een hoge belasting van verontreinigende stoffen in de lucht verhoogt bijvoorbeeld het risico op longkanker bij rokers veel meer dan bij niet-rokers.
Soms kan dat geen oorzaak voor longkanker vinden. Dit wordt een idiopathische ziekte genoemd. Van alle soorten longkanker geldt dit meestal voor het zogenaamde adenocarcinoom. Dit is een vorm van niet-kleincellig longcarcinoom.
Longkanker: onderzoeken en diagnose
De diagnose longkanker wordt vaak laat gesteld. Symptomen zoals aanhoudende hoest, pijn op de borst en kortademigheid worden door rokers vaak niet herkend als mogelijke tekenen van longkanker. De meeste patiënten geven gewoon de schuld aan roken. Anderen vermoeden een ernstige verkoudheid, bronchitis of longontsteking achter het ongemak. Alleen medische onderzoeken geven vervolgens het vermoeden van een bronchiaal carcinoom.
Het eerste contactpunt voor mogelijke symptomen van longkanker is de huisarts. Indien nodig zal hij de patiënt doorverwijzen naar specialisten, bijvoorbeeld naar een röntgenspecialist (radioloog), longarts (longarts) of kankerspecialist (oncoloog). Om longkanker te diagnosticeren, zijn een onderzoek van de medische geschiedenis, een lichamelijk en verschillende apparaatonderzoeken noodzakelijk.
Medische geschiedenis en lichamelijk onderzoek
Eerst stelt de arts de medische geschiedenis van de patiënt (anamnese) samen in gesprek met de patiënt:
Hij beschrijft de symptomen zoals ademnood of pijn op de borst precies. Hij vraagt ook naar risicofactoren voor longkanker, bijvoorbeeld, of de patiënt rookt of werkt aan materialen zoals asbest of arseenverbindingen.
Informatie over mogelijke reeds bestaande of onderliggende ziekten zoals COPD of chronische bronchitis is ook belangrijk voor de diagnose van longkanker. Patiënten moeten de arts ook vertellen of er al gevallen van longkanker in hun familie waren.
Na het anamnese-interview zal de arts de patiënt zorgvuldig lichamelijk onderzoeken. Hij tikt bijvoorbeeld op en hoort de longen van de patiënt en meet de bloeddruk en de pols. Het onderzoek kan mogelijke aanwijzingen geven voor de oorzaak van de klachten. Bovendien kan de arts dus de algemene gezondheid van de patiënt beter beoordelen.
Röntgenstraal
Met behulp van een röntgenfoto van de borst (röntgenfoto van de borst) kan de arts al bepaalde veranderingen in het longweefsel detecteren. Als dit tot het vermoeden van longkanker leidt, is de volgende stap gecomputeriseerde tomografie (CT).
Overigens onderzoekt de arts de patiënt op twee niveaus, namelijk van voren en van opzij.
Computertomografie (CT)
Computertomografie biedt gedetailleerde doorsnede-afbeeldingen van de longen in hoge resolutie. Dit is mogelijk met behulp van röntgenstralen, die aanzienlijk hogere doses zijn dan met een normale röntgenfoto. Bovendien krijgt de patiënt vooraf een contrastmiddel. Dus de verschillende weefselstructuren zijn beter vertegenwoordigd.
De arts kan de CT gebruiken om verdachte longveranderingen beter te beoordelen dan de röntgenfoto’s. Dit kan het vermoeden van longkanker bevestigen.
Onderzoek van weefselmonsters (biopsie)
Om er zeker van te zijn dat een prominente plaats in het longweefsel eigenlijk een bronchiaal carcinoom is, moet men een klein stukje weefsel nemen en het microscopisch onderzoeken. Afhankelijk van de locatie van het verdachte gebied worden verschillende methoden gebruikt:
In de longreflectie (bronchoscopie) introduceert een buis met een kleine camera (endoscoop) over de mond of neus in de luchtpijp van de patiënt en verder in de bronchiën. Als je naar binnen kijkt, kan een tumor vaak al visueel worden herkend. Bovendien kan de arts in het kader van bronchoscopie met fijne instrumenten onder visuele controle weefselmonsters en secreties van de longen.
Als u het verdachte weefsel niet of nauwelijks door de bronchiën kunt bereiken, voert de arts een zogenaamde transthoracale naald aspiratie Door: hij steekt met een zeer fijne naald van buiten tussen de ribben. Onder CT-controle leidt hij de naaldpunt naar het vermoedelijke longgebied. Hij zuigt vervolgens wat weefsel over de naald (aspireert).
Bij sommige patiënten is noch bronchoscopie noch transthoracale naaldafzuiging mogelijk. In andere gevallen geven beide onderzoeken geen duidelijk resultaat. Dan kan men chirurgische biopsie noodzakelijk: ofwel opent de chirurg de thorax met een grotere incisie (thoracotomie) en neemt een monster van het verdachte weefsel. Of hij steekt kleine sneden in de borst, waarover hij een kleine camera en fijne instrumenten voor weefselverwijdering introduceert (video-geassisteerde thoracoscopie, VATS).
Het verwijderde weefselmonster wordt onder de microscoop onderzocht. In de regel is het al mogelijk om met minder cellen te detecteren of longkanker aanwezig is en, zo ja, welk type tumor (cytologische diagnose). Alleen in speciale gevallen is het noodzakelijk om grotere weefselsecties te onderzoeken (histologische diagnose).
Onderzoek naar verspreiding van tumoren (enscenering)
Als de diagnose “longkanker” duidelijk is, is de volgende stap de verspreiding ervan in het lichaam te onderzoeken. Dit gedeelte van het onderzoek wordt door artsen aangeduid als enscenering (Engels voor “enscenering”). Alleen door een dergelijke enscenering kunnen ze het bronchiale carcinoom classificeren volgens de TNM-classificatie.
Staging omvat drie stappen:
- Onderzoek van tumorgrootte (T-status)
- Onderzoek van betrokkenheid van lymfeklieren (N-status)
- Zoeken naar metastasen (M-status)
Onderzoek van de primaire tumor (T-status)
Allereerst onderzoeken we de grootte van de tumor waaruit longkanker ontstaat (primaire tumor). Voor dit doel krijgt de patiënt een contrastmiddel voordat hij zijn borst en bovenbuik gebruikt computertomografie (CT) onderzocht. Het contrastmedium hoopt zich korte tijd op, hoofdzakelijk in het tumorweefsel en veroorzaakt een markering op het CT-beeld. Dus de arts kan de omvang van de primaire tumor beoordelen.
Als het onderzoek door CT niet zinvol genoeg is, worden verdere procedures gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld zijne Echoscopisch onderzoek van de borst (thorax-echografie) of één MRI Be (MRT).
Onderzoek van betrokkenheid van lymfeklieren (N-status)
Om de therapie optimaal te plannen, moet de arts weten of de longkanker de lymfeklieren al heeft aangetast. Nogmaals, het onderzoek door middel van computertomografie (CT) helpt. Vaak wordt een speciale techniek gebruikt: de zogenaamde FDG-PET / CT, Dit is een combinatie van positronemissietomografie (PET) en CT:
Positron emissietomografie (PET) is een onderzoek naar nucleaire geneeskunde. De liegende patiënt wordt eerst geïnjecteerd met een kleine hoeveelheid radioactieve stof in een ader. De FDG-PET / CT gaat over FDG, Dit is een radioactief gelabelde eenvoudige suiker (fluorodeoxyglucose). Het verspreidt zich in het lichaam en hoopt zich vooral op in weefsels met verhoogde metabole activiteit, bijvoorbeeld in kankerweefsel. Gedurende deze tijd moet de patiënt zo stil mogelijk blijven. Na ongeveer 45 (tot 90) minuten wordt de PET / CT-scan uitgevoerd om de verdeling van FDG in het lichaam te visualiseren:
De PET-camera kan heel goed de verschillende metabolische activiteit in de verschillende weefsels weergeven. Vooral actieve gebieden (zoals kankercellen in lymfeklieren of metastasen) “schijnen” letterlijk op het PET-beeld. Botten, organen en andere structuren van het lichaam kunnen het PET niet zo goed vertegenwoordigen. Dit gebeurt door de vrijwel gelijktijdige computertomografie CT (PET-camera en CT worden gecombineerd in één apparaat). Het maakt een zeer nauwkeurige weergave van de verschillende anatomische structuren mogelijk. Gecombineerd met het nauwkeurig in kaart brengen van metabole activiteit, is het mogelijk om kankerachtige laesies precies te lokaliseren.
conclusie: Met behulp van FDG-PET / CT kunnen metastasen van longkanker in lymfeklieren en zelfs verder weg gelegen organen en weefsels zeer nauwkeurig worden weergegeven. Voor de zekerheid kan de arts een weefselmonster van het verdachte gebied nemen en het onderzoeken op kankercellen (biopsie).
Zoeken naar metastasen (M-status)
Het verspreiden van kankercellen naar andere organen is een groot probleem bij bronchiaal carcinoom. Metastasen bilden sich besonders oft in Leber und Gehirn sowie in den Knochen und Nebennieren. Prinzipiell kann aber jede Körperstruktur von den Krebszellen befallen werden. Lungenkrebs, der bereits gestreut hat, gilt als nicht mehr heilbar.
Mit der oben beschriebenen Spezialuntersuchung FDG-PET/CT können Metastasen überall im Körper nachgewiesen werden. Um mögliche Absiedlungen im Gehirn ausfindig zu machen, wird zudem der Schädel mittels MRI (MRI) onderzocht.
Bei manchen Patienten ist eine FDG-PET/CT nicht möglich. Die Alternative ist dann eine computertomografie of ultrageluid des Rumpfes und zusätzlich eine sogenannte Knochenszintigrafie, ook Ganzkörper-MRT-Aufnahmen sind möglich.
bloedonderzoek
Es gibt keine Blutwerte, mit deren Hilfe sich Lungenkrebs sicher diagnostizieren lässt. Allerdings kann man sogenannte Tumormarker im Blut bestimmen. Das sind Substanzen, deren Blutspiegel bei einer Kresberkrankung erhöht sein kann. Denn die Tumormarker werden entweder von den Krebszellen selbst oder aber vom Körper als Reaktion auf den Krebs verstärkt produziert.
Mediziner kennen zwei Tumormarker, die bei Lungenkrebs oft erhöht sind: die neuronenspezifische Enolase (NSE) und CYFRA 21-1. Anhand dieser Marker allein kann man aber keine Diagnose stellen. Sie dienen vielmehr der Verlaufsbeurteilung: Ihre Konzentration im Blut wird regelmäßig bestimmt. So kann der Arzt abschätzen, wie schnell der Tumor wächst beziehungsweise ob nach einer Behandlung erneut Krebszellen auftauchen.
Untersuchung des Auswurfs
Der Auswurf (Sputum), den ein Patient aus der Lunge hochhustet, kann ebenfalls untersucht werden. Diese Methode wird vor allem dann angewendet, wenn andere Diagnoseverfahren nicht möglich sind (etwa weil der Gesundheitszustand des Patienten zu schlecht ist).
Ist der Auswurf unauffällig, heißt das aber nicht unbedingt, dass kein Lungenkrebs vorliegt. Die Untersuchung des Auswurfs dient eher dazu, einen bereits vorhandenen Verdacht zu bestätigen.
Untersuchung von Lungenwasser
Bei Lungenkrebs-Patienten bildet sich oft “Lungenwasser”. Das heißt: Es sammelt sich vermehrt Flüssigkeit zwischen Lungenfell und Rippenfell. Ein solcher Pleuraerguss kann aber auch andere Ursachen haben. Zur Abklärung wird der Arzt über eine feine Hohlnadel eine Probe des Ergusses entnehmen (Pleurapunktion) und mikroskopisch untersuchen. So kann er feststellen, wodurch der Erguss entstanden ist.
Gibt es Vorsorgeuntersuchungen bei Lungenkrebs?
Eine allgemeine Früherkennung, wie man sie zum Beispiel bei Brustkrebs, Darmkrebs oder Hautkrebs anwendet, ist bei Lungenkrebs schwierig. Man könnte zwar regelmäßig zum Beispiel Röntgen-Aufnahmen des Brustkorbs machen, das Blut auf Tumormarker untersuchen oder den Auswurf analysieren. Solche Vorsorgeuntersuchungen sind aber entweder zu ungenau oder aber zu empfindlich. Im zweiten Fall könnte sich ein unbegründeter Krebsverdacht ergeben. Außerdem bedeuten regelmäßige Röntgen- oder auch CT-Untersuchungen eine Strahlenbelastung für den Betroffenen.
Menschen, die ein hohes Risiko für Lungenkrebs haben, könnten allerdings von Vorsorgeuntersuchungen profitieren. Es wurden zum Beispiel Studien durchgeführt, bei denen Risikopatienten regelmäßig mittels Computertomografie (CT) mit niedriger Strahlendosis untersucht wurden. Auf diese Weise konnte etwa bei starken Rauchern Bronchialkrebs früher entdeckt werden. Dies muss aber noch genauer untersucht werden. Erst dann kann man vielleicht solche Vorsorgeuntersuchungen für bestimmte Risikogruppen empfehlen.
Lungenkrebs: Krankheitsverlauf und Prognose
Für Patienten, die eine Therapie mit Heilungsabsicht (kurative Therapie) bekommen haben, gibt es einen speziellen Nachsorgeplan. Nach Abschluss der Behandlung sollten sie in regelmäßigen Abständen zu Kontrolluntersuchungen ins Krankenhaus gehen. Besonders wichtig sind regelmäßige Röntgen- und CT-Bilder. Der Arzt wird diese jeweils im Vergleich zu den letzten Aufnahmen des Patienten beurteilen.
Auch Patienten, bei denen keine Heilung mehr zu erwarten ist, werden regelmäßig vom Arzt untersucht. So lässt sich feststellen, ob die palliative Therapie die Symptome ausreichend lindert oder eventuell angepasst werden muss.
Lungenkrebs: Prognose
Insgesamt hat das Bronchialkarzinom eine schlechte Prognose: Lungenkrebs wird bei vielen Patienten erst entdeckt, wenn die Erkrankung bereits weit fortgeschritten ist. Eine Heilung ist dann oft nicht mehr möglich. Wird der Lungenkrebs in frühen Stadien entdeckt, kann man eventuell operieren. Nach einiger Zeit bildet sich aber oft ein erneuter Krebstumor (Rückfall = Rezidiv).
Gerade weil die Heilungschancen so gering sind, ist es wichtig, das Risiko für Lungenkrebs nicht unnötig zu erhöhen. Der wichtigste Faktor, den jeder selbst in der Hand hat, ist das Rauchen. Wer auf das Qualmen verzichtet oder gar nicht erst damit anfängt, senkt deutlich sein persönliches Risiko für ein Bronchialkarzinom. Prognose und Verlauf einer bereits bestehenden Lungenkrebs-Erkrankung lassen sich ebenfalls verbessern, wenn man mit dem Rauchen aufhört.
Lungenkrebs: Lebenserwartung
Wer die Diagnose Lungenkrebs bekommt, stellt sich oft die Frage: “Wie lange werde ich noch leben?” Für den Arzt ist es nicht ganz einfach, diese Frage zu beantworten. Die Lebenserwartung bei Lungenkrebs hängt nämlich von verschiedenen Faktoren ab:
Es spielt zum Beispiel eine Rolle, wie weit fortgeschritten der Tumor zum Zeitpunkt der Diagnose ist. Lungenkrebs wird oft erst spät entdeckt, was sich nachteilig auf die Lebenserwartung des Patienten auswirkt. Ebenfalls einen Einfluss auf das Überleben hat die Art des Tumors: Nicht-Kleinzellige Bronchialkarzinome wachsen langsamer als Kleinzellige. Sie haben deshalb generell eine bessere Prognose.
Der allgemeine Gesundheitszustand ist ebenfalls wichtig: Wenn zum Beispiel die Herz- und Lungenfunktion eines Patienten deutlich geschwächt sind, kann es sein, dass bestimmte Behandlungsformen nur eingeschränkt oder gar nicht durchgeführt werden können. Das kann die Lebenserwartung des Lungenkrebs-Patienten deutlich senken.
Nähere Informationen zu Lebenserwartung und Heilungschancen bei Lungenkrebs erfahren Sie im Text Lungenkrebs: Lebenserwartung.
Verdere informatie:
richtlijnen:
- S3-Leitlinie “Prävention, Diagnostik, Therapie und Nachsorge des Lungenkarzinoms” der Arbeitsgemeinschaft der Wissenschaftlichen MedizinischenFachgesellschaften e.V., der Deutschen Krebsgesellschaft e.V. und der Deutschen Krebshilfe (2018)
Ondersteuning Groepen:
- Bundesverband Selbsthilfe Lungenkrebs e.V.
- Selbsthilfe Lungenkrebs
- Deutsche Krebshilfe e.V.